Computer of boek?

Overeenkomsten en verschillen bij leesvaardigheid Frans            

J.A.M.Daniëls
Archiefdocument Levende Talen Magazine Levende Talen, oktober 1997

In Levende Talen van september 1996 beschreef ik hoe het auteursysteem WinCalis werkt en liet ik zien hoe bij elke tekst vier lessen horen, waarvan twee procesgerichte (voorspellend lezen en woorden raden) en twee productgerichte (tekstbegrip en woorden leren). Intussen heb ik een tiental teksten met daarbij de in WinCalis geprogrammeerde vragen overgezet in boekvorm. Daardoor is vergelijkingsmateriaal ontstaan. Een voorlopige balans.

http://www.humancomp.org/wincalis.htm

De onderwijsvernieuwing in de tweede fase havo en vwo zal ingrijpende veranderingen met zich meebrengen voor de leraar, de leermiddelen en de leerling. Minder klassikaal onderwijs, meer zelfstandig werkende leerlingen. Deze veranderingen stellen eisen aan alle betrokkenen en aan de leermiddelen, die voor een deel ontworpen dienen te worden voor autonoom gebruik, zonder de traditionele tussenkomst van de leraar.

De leraar De leraar is van oudsher de spil in het leerproces, verantwoordelijk voor de examenresultaten, degene die dicteert hoe en wat er dient te worden geleerd en waaruit, die het uitverkoren schoolboek aanvult, uitegt, aanpast, kortom die als intermediair fungeert tussen de auteur en de leerlingen. Hij krijgt binnenkort te maken met studiebelastingsuren van de leerlingen die de traditionele lesurentabellen zullen gaan vervangen. Door het verminderen van het aantal contacturen wordt er studietijd afgestaan aan de leerlingen die daar zelf een zinnige invulling voor moeten zien te vinden aan de hand van een collega-didacticus die, ingebouwd in nieuwe leermiddelen, de eigen docent voor een deel gaat vervangen. 

De leermiddelenDe gevolgen voor de traditionele leermiddelen zijn evident: hoe minder leraar bij de leermiddelen, hoe meer leraar daarin. Deze ingebouwde didacticus fungeert als een soort virtuele leraar: hij zorgt voor aanwijzingen, uitleg, feedback op de antwoorden en correctie daarvan. Hij leidt als het ware de leerlingen individueel door de leerstof, voorziet moeilijkheden, waarbij hij hulp biedt, is zich bewust dat hij op dat moment de eigen leraar volledig vervangt, bepaalt om die reden de wijze waarop de leerlingen met het betreffende leermiddel omgaan en richt zich derhalve direct tot de leerling-gebruiker. Dat het leermiddel ook nog in eigen tempo kan worden doorgenomen, moet als voordeel worden gezien. Deze geschetste karakteristieken gelden zowel voor digitaal als in boekvorm opgeslagen lesmateriaal.

De leerling

Leerlingen worden door het genoten onderwijs geconditioneerd tot een bepaald soort gedrag zoals het werken voor de beloning van het goede cijfer, de overgang naar het volgende leerjaar en het uiteindelijke diploma. Non vitae, sed scholae zou wel eens het devies kunnen worden van de toekomstige leerling-consument, die door de veranderende onderwijscultuur meer aan zijn eigen lot zal worden overgelaten. Zijn voorkeur zal wel eens meer kunnen uitgaan naar een productmatige wijze van leren waarbij het resultaat van zijn inspanning telt en niet het leerproces. Hoe krijg je hem aan het voorspellend lezen en woorden raden, als tekstbegrip en woorden leren minder tijd en energie vergen? Dat lukt alleen maar als hij merkt dat het helpt. Op dat moment kan het op de juiste wijze autonoom leren pas echt beginnen.Receptieve vaardigheden

Lezen en luisteren zijn vaardigheden die beter individueel kunnen worden geoefend, omdat dan het eigen tempo kan worden aangehouden en vrijelijk kan worden teruggespoeld en herlezen, activiteiten die in een klassensituatie moeilijker te realiseren zijn. Daarnaast is ook de voorkennis van de inhoud van te beluisteren of te lezen teksten voor elke leerling verschillend en afhankelijk van de mindere of grotere mate van belezenheid of kennis van de wereld. Al met al redenen om delen van het onderwijs in de receptieve vaardigheden uit de klassenpraktijk te halen en te delegeren aan speciaal voor individueel gebruik te ontwerpen leermiddelen. Het leesonderwijs is heel goed, zowel in digitale vorm als in boekvorm, te realiseren, hoewel aan beide voor- en nadelen kleven.Voorspellend lezen

Bij al mijn teksten wordt de eerste les besteed aan wat ik maar voorspellend lezen heb genoemd. Dit is de eerste globale kennismaking met de tekst, die vanaf titel, kopjes, eventuele tekeningen, eerste vet gedrukte alinea, aan de leerlingen fragment voor fragment wordt aangeboden. Ze worden als het ware door de tekst geleid en ze leren letten op tekstspecifieke kenmerken. Als docent moet je hun voorkennis mobiliseren, ze een voorspelling laten doen over de inhoud van de tekst en daarna deze laten vergelijken met wat ze kunnen hebben bedacht. Mooi gezegd! Maar hoe giet je dit didactisch uitgangspunt in een adequate vorm? Door het geven van aanwijzingen, voorafgaande aan de vragen en daarna de correctie en feedback op elk antwoord. Daarmee moet een klassensituatie worden nagebootst alsof leraar en leerling in het leermiddel aanwezig zijn. Maar in de klassensituatie kan de leraar meteen reageren en de veronderstellingen van de leerlingen inventariseren en daarvan de meest aannemelijke als werkhypothese meegeven, terwijl de in het leermiddel ingebouwde didacticus natuurlijk niet kan reageren op alle mogelijke en onmogelijke veronderstellingen van niet echt bestaande leerlingen, van wie hij ook nog de reacties zelf moet bedenken.
Door dit alles is het schrijven van voorspellend lezen-opdrachten zowel in de software als in boekvorm geen sinecure en ik betrap me er wel eens op tekstbegripachtige vragen te maken die in het begin van het leesproces van een tekst niet thuishoren. En dan speelt ook nog door mijn achterhoofd dat docenten, misschien gesteund door hun leerlingen, onwennig kunnen reageren op de ‘breedsprakigheid’ van de in het leermiddel ingebouwde leraar en een voorkeur kunnen hebben voor de productkant. Hoe sneller door een tekst hoe beter en gauw weer aan de volgende beginnen: af is af!      Een voorbeeld

Het beste is de lezer zelf maar te laten beslissen in hoeverre ik in mijn hierboven geschetste opzet ben geslaagd om daarna even mee te kijken naar wat de voorkeur verdient: computer of boek. Wat de vorm betreft is de computer in het nadeel. Op een scherm van 14 inch kun je namelijk niet al te veel tegelijk laten zien. Natuurlijk, de tekst in het tekstscherm kan gescrold worden, d.w.z. stukje bij beetje zichtbaar gemaakt, maar ik vind dat zelf een vervelende manier van lezen. Trouwens, om leerlingen voorspellingen te laten doen over de inhoud van een tekst, moet je ze niet meteen de hele tekst achter elkaar laten zien. Want dan gaan ze, geconditioneerd als ze zijn, meteen verder lezen. Vandaar dat ik zowel wat de boekversie als het computerprogramma betreft gekozen heb voor gefaseerde aanbieding van de tekst, en wel: alinea-voor-alinea.
In het computerprogramma volgen het antwoord en de feedback daarop onmiddellijk en automatisch na de beantwoording van de vraag. Die zijn namelijk aan elkaar gekoppeld. In boekvorm kan dat niet en blijft er niet veel anders over dan de toevoeging van een antwoordendeel. Daarin staat bij elk alternatief antwoord het commentaar, waarbij de toevoeging goed of fout vermeden wordt om te voorkomen dat de leerlingen in één oogopslag zien wat het goede of foute antwoord is. Bovendien zijn alle eerste lessen voorspellend lezen-lessen, waarbij de voorgestructureerde vragen veronderstellingen inhouden over de inhoud van de tekst. Van goed of foute keuze van de leerling is dan natuurlijk geen sprake. Hij mobiliseert alleen maar zijn voorkennis en dat proces mag natuurlijk niet worden afgestraft met een dreigend: fout. Een denk je dat heus?  Is een veel betere ‘bestraffing’ voor een niet voor de hand liggend antwoord.
In het voorwoord aan de leerlingen wordt natuurlijk precies uiteengezet hoe het leermiddel moet worden gebruikt, omdat nu eenmaal de ontbrekende eigendocent dat niet kan doen.Marchandisage: de la musique avant tout achat au supermarché

Les 1: Voorspellend lezen

Zoals gebruikelijk krijg je weer eerst de titel van de tekst te zien. Je kunt je dan een idee vormen over de vermoedelijke inhoud daarvan.

0. Marchandisage: de la musique avant tout achat au supermarché

0.1 Wat is marchandisage?

A. Het muzikaal onthaal.
B. De koopwaar.
C. De verkooptechniek.
D. Het verkooppraatje.

0.2 Wat kun je leren uit deze titel?
A. Dat in supermarkten de verkoop wordt bevorderd door het draaien van muziek.
B. Dat klanten cd’s in de supermarkt krijgen bij aankoop vanaf een bepaald bedrag.
C. Dat er muziek verkocht wordt in supermarkten.
D. Dat bij elke aankoop in de supermarkt de klant een cd mag uitzoeken.Dan krijg je nu de eerste inleidende alinea te zien. Deze geeft meestal een soort samenvatting van de tekst. De titel doet veronderstellen dat de klanten van supermarkten bij het doen van hun aankopen worden beïnvloed door muziek. Ben je die mening nog toegedaan na het lezen van de eerste alinea?

1. Un expert italien en physiologie du mouvement a démontré, études a l’appui, que les fonds musicaux poussaient a l’achat, voire a la cleptomanie. Les gérants des grandes surfaces ne sont pas d’accord.1.3 Wat weet je nu meer na het lezen van deze inleiding?
A. De bedrijfsleiders zijn het er niet mee eens.
B. Het draaien van achtergrondmuziek is het gevolg van wetenschappelijk onderzoek.
C. Er wordt door de achtergrondmuziek niet alleen meer gekocht, maar ook gestolen.
D. De bedrijfsleiders zijn het niet eens met de stelling dat er meer wordt gekocht en gestolen in supermarkten met achtergrondmuziek

1.4 Wie denk je dat in deze tekst aan het woord komen?
A. De schrijver en de Italiaanse deskundige.
B. De schrijver en bedrijfsleiders van supermarkten.
C. Bedrijfsleiders van supermarkten en de Italiaanse deskundige.
D. De schrijver, de Italiaanse deskundige en één of meer bedrijfsleiders van supermarkten.

De bedrijfsleiders van supermarkten zijn het dus niet eens met de theorie dat achtergrondmuziek het koop- en steelgedrag van het publiek bevordert. De lezer kan er zich dus op voorbereiden argumenten van voor- en tegenstanders van deze theorie onder ogen te krijgen. Nu je dit weet zul je waarschijnlijk de tekst beter begrijpen. Komt er in het volgende fragment al iemand aan het woord die een verklaring heeft voor dit vreemde winkelgedrag van supermarktbezoekers? 

2. Au moment de franchir le seuil d’un grand magasin ou d’un supermarché, prenez garde! La musique enjôleuse qui plane au dessus des rayons bourrés à craquer risque de vous faire perdre tout bon sens. A l’instar des vaches qui, séduites par la musique classique, produisent plus de lait, le client du supermarché est inconsciemment conditionné par les notes de mélodies légères.2.5 Wat is de functie van dit fragment?
A. Het is een inleiding op het koop- en steelgedrag van bezoekers van supermarkten.
B. Het is de aankondiging van de mening van de bedrijfsleiders.
C. Deze alinea heeft geen functie.
D. Het is de inleiding op het reeds aangekondigde onderzoek van de Italiaanse deskundige. 

3. Cette théorie originale est le fruit d’une étude approfondie menée par Maurizio Ricciardi, professeur de physiologie du mouvement a l’université de Tor Vergata, a Rome. ‘Les supermarchés utilisent une musique de fond qui incite à tendre la main et a saisir les produits. Tout est fondé sur le “conditionnement opérant” décrit par Skinner’ (psychologue et psycholinguiste américain, 1904-1990), explique le chercheur. ‘L’effet se situe au niveau cérébral: le pouvoir critique du client est neutralisé par la présence constante de la musique. Le rythme stimulant, mais non excitant, agit de telle sorte que le sujet ne se demande pas si le produit lui sert véritablement. Il ne cherche pas a savoir combien il coûte et ne s’interroge pas non plus sur son rapport qualité-prix.’

3.6 Wat ben je na lezing van deze alinea nu wijzer geworden?
A. Wie de aangekondigde Italiaanse deskundige is.
B. Op welke leertheorie het onderzoek van de heer Ricciardi is gebaseerd.
C. Wat de invloed is van de achtergrondmuziek op het gedrag van de klanten. Zonder misschien alles in detail te begrijpen heb je nu toch al een idee van wat de bedoeling is van de in winkels gebruikelijke achtergrondmuziek; dat vergemakkelijkt het verder lezen. Uit het nu volgende tussenkopje blijkt dat er nog meer psychologische verklaringen komen voor het door muziek begeleide koopgedrag van het publiek.

4. La musique induit un conditionnement des muscles 

4.7 Wat wordt hiermee bedoeld?
A. Door de muziek heeft de klant geen macht meer over zijn spieren.
B. De muziek wekt de begeerte van de klant.
C. Door de muziek worden de spieren geactiveerd tot een grijpende beweging. Het onderstaande fragment eindigt met een vraag. In de vorige tekst is je al gewezen op de functie van vragen van schrijvers die in principe aan iedereen gesteld kunnen worden, zelfs aan de lezer, aan de schrijver zelf, of aan niemand, maar dan is het een retorische vraag. Voor een lezer van een vaak moeilijke tekst in een vreemde taal kan de vraag en het antwoord daarop bijdragen tot een beter begrip van de tekst. Let er dus altijd op.

5. La musique induit un conditionnement des muscles

Voila comment s’explique le rituel des mégacourses du weekend, ou l’on voit maris et femmes a la sortie de supermarchés poussant des chariots qui regorgent de saucisses, de surgelés, de papier- toilette, de lessive, de boissons gazeuses, de shampooings et de coton hydrophile. A-t-on réellement besoin de tout ça? 

5.8 Gezien wat erboven staat is het antwoord op de gestelde vraag…

A. Soms wel, soms niet.
B. Nee.
C. Ja.
D. Geen ja en geen nee. Vaak is het voor het begrijpen van een tekst niet altijd nodig om de betekenis van alle woorden te kennen. Als je hier bijvoorbeeld weet dat het om producten uit een supermarkt gaat, weet je genoeg om daarna door te kunnen lezen.

6. ‘Au bout du compte, le client ne sait pas pourquoi il a acheté tous ces produits. La musique utilisée pour obtenir de tels effets est légère, très rythmée mais dénuée d’harmonie; souvent vocale, elle détermine un conditionnement moteur des muscles. Désormais, tous les grands supermarchés s’en servent et réalisent ainsi des chiffres de vente exceptionnels. Le système s’est même étendu aux petits magasins. Les clients en sont apparemment satisfaits, mais, en réalité, ce n’est qu’un moyen de vendre plus, un abus. Rappelons que c’est le même genre de musique qui pousse le cleptomane a voler: Le geste reste le même, sauf que 1’honnête homme se rend a la caisse; le voleur, non,’ explique M. Ricciardi. ‘D’ailleurs, dans les tribunaux américains, les cleptomanes finissent par être acquittés en raison du conditionnement de 1’environnement.’

6.9 Beantwoordt de schrijver in dit fragment nu wel de vraag of de mensen al die weekendboodschappen nodig hebben?
A. Ja.
B. Nee.
C. Gedeeltelijk. Alvorens je geconfronteerd wordt met het laatste fragment van deze tekst, krijg je eerst nog even de eerste inleidende alinea te zien. Na lezing daarvan begrijp je waarschijnlijk waarom.

Un expert italien en physiologie du mouvement a démontré, études a l’appui, que les fonds musicaux poussaient a l’achat, voire a la cleptomanie. Les gérants des grandes surfaces ne sont pas d’accord.

7.10 Wat moet volgens bovenstaande eerste vetgedrukte alinea het onderwerp van het laatste, nu volgende fragment zijn?
A. De kritiek van de bedrijfsleiders op de theorie van de heer Ricciardi.
B. Dat achtergrondmuziek kan leiden tot koop- en steelgedrag.
C. De wetenschappelijke onderbouwing van de stelling van de heer Ricciardi.
D. De conclusie dat het allemaal wel meevalt. 8. Evidemment, la théorie avancée par le professeur Ricciardi ne recueille pas toujours l’approbation des gérants des supermarchés. ‘Nous sommes ouverts depuis trente ans.’ commente Fabio Menditro, directeur adjoint du magasin Gs du village olympique. ‘Nous avons toujours passé de la musique, venant de la radio ou de cassettes, et je ne crois pas du tout a cette théorie. Une chose est sure, c’est que cela aide nos clients a surmonter le stress provoqué par les longues files d’attente aux caisses et permet à notre personnel de travailler calmement.’ Le directeur de la Rinascente est, lui, plus précis: ‘Des effets stimulants? Je ne suis pas en mesure d’affirmer le contraire de ce qu’expose le professeur de Tor Vergata. Il est certain, cependant, que la musique sert a rendre l’environnement plus vivable, surtout lorsque le magasin est peu fréquenté par les clients. Quand la musique s’interrompt, pour quelque raison que ce soit, je m’en aperçois sur-le-champ: il y a quelque chose dans l’air qui se gâte subitement.’
(Mario Reggio dans Le Courrier international nr. 312 
du 24 au 30 octobre 1996.)   

8.11 Wie van beide geciteerde beheerders van winkels hecht het minst geloof aan de theorie van de heer Ricciardi?
A. Fabio Menditto.
B. De directeur van Rinascente.

Antwoordendeel 

0.1
A. Er is inderdaad muziek in de supermarkt.
B. Wat betekent het Engelse merchandising?
C. Het Engelse merchandising, dus.
D. Dat is in een supermarkt niet zo nodig. 0.2
A. Dat lijkt een goede voorspelling.
B. Dat zou inderdaad de verkooptruc kunnen zijn.
C. Is daar verkooptechniek voor nodig?
D. Dat zou niet zo’n beste verkooptechniek zijn.

1.3
A. Waar zijn ze het niet mee eens?
B. Dat staat er inderdaad.
C. Dat staat er ook.
D. Dat is de volledige samenvatting. 1.4
A. Die komen zeker aan het woord.
B. Er is nog één die iets te zeggen heeft.
C. En de schrijver natuurlijk.
D. Dat zou best eens zo kunnen zijn.

2.5
A. Het lijkt inderdaad op een inleiding op het aangekondigde onderzoek, maar dat weet je pas echt als je het volgende fragment hebt gelezen.
B. Zie je al ergens uitspraken van bedrijfsleiders in dit fragment?
C. Dan zou het een zeer slecht geschreven artikel zijn.
D. In de laatste zin van dit fragment begint de schrijver daar inderdaad mee.3.6
A. Dat is Mauricio Ricciardi.
B. Dat is le conditionnement opérant van Skinner.
C. De klant schijnt dan drie dingen niet te doen die hij anders wel zou doen.
Alle drie de antwoorden zijn dus goed.
4.7
A. Dan kan hij ook geen artikelen meer pakken.
B. Maar zijn spieren moeten daar dan wel iets voor doen.
C. Dit lijkt voorlopig het meest aannemelijk.
D. Dan zou je nooit meer stil kunnen zitten luisteren naar muziek.5.8
A. Ken je dan de betekenis van al die producten?
B. Dat wordt wel een beetje gesuggereerd.
C. Dat antwoord wordt niet gesuggereerd.
D. Voorlopig het beste antwoord.6.9
A. In de eerste regel staat alleen dat de klant niet weet waarom hij al die producten koopt.
B. De vraag wordt maar voor de helft beantwoord.
C. Het is inderdaad geen ja en geen nee, want de klant weet volgens de heer Ricciardi niet of hij al die producten wel of niet nodig heeft.7.10
A. Dat wordt inderdaad aangekondigd in de laatste zin.
B. Dat hebben we al gehad.
C. Dat heeft hij al min of meer gedaan.
D. Dat staat niet in de inleidende alinea. 

8.11
A. Hij zegt: Je ne crois pas du tout a cette théorie.
B. Die zegt: Je ne suis pas en mesure d’affirmer le contraire de ce qu’expose le professeur de Tor Vergata. Software of boek? 

In het computerprogramma volgen antwoord, correctie en feedback binnen een fractie van een seconde elkaar vloeiend op. In het boek moet er in het antwoordendeel worden gezocht, hetgeen tijdverlies en irritatie kan opleveren.
In het computerprogramma daarentegen kan als eenmaal het goede antwoord is gegeven en de feedback is bekeken, niet meer teruggekoppeld worden naar bijvoorbeeld de feedback van een fout antwoord. In een boek kan dat natuurlijk gewoon wel.
Ook hulp bij het woorden raden van de tweede lessen en het vragen om zinsverband bij het leren van de woorden in de vierde lessen, kunnen met de clue-knop in computerprogramma’s meteen worden opgeroepen, terwijl in het boek daarnaar moet worden gezocht in het antwoorddeel.
Een groot nadeel van software is dat je leerlingen niet méér kunt laten typen dan een kort antwoord dat slechts uit één of’ twee woorden mag bestaan. De reden daarvoor is dat alle mogelijke varianten waarmee de gebruikers kunnen aankomen door de auteur moeten worden voorzien en geprogrammeerd endat kan aardig oplopen bij een zin van tien woorden. Dat betekent dus dat bijna altijd antwoorden voorgestructureerd moeten worden in meerkeuze- of’ waar/niet waar-vorm. In een boek daarentegen kunnen met gemak open vragen worden gesteld die open kunnen worden beantwoord en dat is bij voorspellend lezen een veel natuurlijker optie.
Een pluspunt voor een programma als WinCalis is de markeerfunctie, die de auteur gebruikt om de leerling die een bepaald antwoord heeft gegeven te verwijzen naar de tekst waarin alle gewenste woorden of’ zinnen in een kleurtje kunnen oplichten, waardoor de leerling alsnog op het goede antwoord kan worden gebracht. In een boek is dat onmogelijk.
Het voordeel van computerprogramma’s is ook nog dat de auteur een leerling kan vasthouden bij een vraag totdat hij het goede antwoord heeft gegeven. Na het lezen van de daarbij horende feedback  kan hij pas naar de volgende vraag. In een boek slaat een leerling een vraag waar hij geen antwoord op weet gewoon over of hij kijkt meteen in het antwoorddeel. In WinCalis heb je dan ook nog de zogenaamde opgeefknop(F6); daarmee kan een leerling na enkele pogingen het goede antwoord op het scherm krijgen en naar de volgende vraag gaan. In een boek raadpleegt de leerling dan maar het antwoorddeel.
Gaandeweg  zullen er nog wel meer verschillen tussen boek en software aan het licht komen, maar zolang scholen niet voldoende moderne apparatuur aan de leerlingen ter beschikking kunnen stellen en er voor het mvto alleen maar digitale examentrainingen aan de bestaande bundels worden toegevoegd, maakt het niet uit hoeveel min- en pluspunten er op het conto van software en boek worden geschreven.
Het is via beide media mogelijk leesvaardigheid te trainen en dat biedt in ieder geval een goed perspectief aan de vernieuwde tweede fase.